Vrijwilligerswerk in 2021
Sinds 2012 wordt vrijwilligerswerk uitgebreid gemeten in het CBS-onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (zie Technische toelichting). Ook in 2021 is onderzoek gedaan naar vrijwilligerswerk in Nederland. Een samenvatting van de uitkomsten:
Daling
In 2021 gaf 39 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Er is sprake van een daling ten opzichte van de voorgaande jaren. Tussen 2012 en 2019 (vóór corona) was dat gemiddeld 49 procent, in 2020 (eerste coronajaar) was 44 procent actief als vrijwilliger. Vooral het aandeel dat in de afgelopen vier weken vrijwilligers werk deed is relatief sterk gedaald van 30 procent in voorgaande jaren tot respectievelijk 21 en 22 procent in 2020 en 2021. In 2021 waren er vooral minder vrijwilligers voor scholen, jeugdwerk en culturele organisaties. Deze daling kan deels het gevolg zijn van corona. Immers, veel vrijwilligerswerk was niet mogelijk door de maatregelen.
Vrijwilligersplekken
De meeste vrijwilligers zetten zich, net als in voorgaande jaren, in voor sportverenigingen, verzorging, scholen, jeugdwerk en levensbeschouwelijke organisaties. Gemiddeld besteedden vrijwilligers iets meer dan 4 uur per week aan vrijwilligerswerk. Vergeleken met 2020 waren er minder vrijwilligers in 2021 actief, maar het aandeel vrijwilligers dat 1 tot 3 uur vrijwilligerswerk deed was hoger in 2021 en het aandeel dat minder dan één uur vrijwilligerswerk deed was lager.
Wie is vrijwilliger?
Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo zijn vrijwilligers vaker te vinden onder de middelbare leeftijdsgroepen dan onder de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Vrouwen en mannen doen even vaak vrijwilligerswerk. Wel verschillen mannen en vrouwen naar het soort organisatie waarvoor ze het vrijwilligerswerk doen: vrouwen zijn ongeveer twee keer zo vaak als mannen actief in de verzorging en voor een school, terwijl mannen bijvoorbeeld vaker vrijwilliger zijn bij sportverenigingen. Mensen met een hoog onderwijsniveau en een hoog huishoudensinkomen zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager onderwijsniveau en een laag huishoudensinkomen. Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker vrijwilliger dan degenen met een migratieachtergrond. Verschillen zijn ook te zien tussen personen die zich al dan niet rekenen tot een kerkelijke gezindte. Mensen die behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen zonder denominatie. Maar ook inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten zijn vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten.
bron: CBS